Betekenis van:
rund
rund
Zelfstandig naamwoord
- een holhoornig en herkauwend zoogdier dat vaak gehouden wordt voor zijn melk en vlees of als trekdier
"De runderen werden allemaal tegelijk gevoed."
rund
Zelfstandig naamwoord
- een dom en onhandig iemand
"Je bent een rund als je met vuurwerk stunt!"
rund (het ~ | meervoud runderen)
Zelfstandig naamwoord
- domoor
"je bent een rund als je met vuurwerk stunt"
Synoniemen
- sufferd
- appelflap
- augurk
- dodo
- dombo
- domoor
- onbenul
- drol
- droplul
- druiloor
- eendvogel
- ei
- eikel
- ezel
- ezelskop
- ezelsveulen
- flapdrol
- hals
- ignorant
- jojo
- kalf
- kalfskop
- kloris
- kuiken
- kwezel
- leeghoofd
- minkukel
- nitwit
- oelewapper
- oen
- oetlul
- schaapskop
- slaapkop
- stomkop
- stommeling
- stommerd
- stommerik
- sufkont
- sufkop
- uil
- uilebal
- waterhoofd
- weetniet
- eend
- uilenbal
- gehaktbal
- hansworst
- oliebol
- uilskuiken
- koe
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Wat Jupiter mag, mag een rund nog niet", "Wat is toegestaan aan Jupiter, is nog niet toegestaan aan een rund
- hemoglobinen, rund
- Rund- en kalfsvleesbetalingen
- Rund- en kalfsvleesproducten
- Rund-, schapen- of geitenvet
- „stier”: een ongecastreerd mannelijk rund;
- „os”: een gecastreerd mannelijk rund;
- 900 EUR per gedood rund,
- Rund-, schapen- of geitenvet, ruw of gesmolten
- CPA 10.11.50: Rund-, schapen-, geiten- of varkensvet
- „kalf”: een rund van ten hoogste zes maanden;
- Rund, kalf, varken, eenhoevigen (equidae), schaap en geit:
- productieprognoses voor rund-, kalfs-, varkens-, schapen- en geitenvlees.
- voor rund- en kalfsvlees, gedurende om het even welk verkoopseizoen;
- in de twaalf maanden voor of na de geboorte van een ziek rund geboren zijn in het beslag waarin het zieke rund geboren is, en/of