Betekenis van:
rusten
rusten
Werkwoord
- doen liggen
"rust op mijn handen uw hoofd"
"hij rustte zijn hand op haar schouder"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
rusten
Werkwoord
- uitrusten met iets
"ten strijde gerust"
Synoniemen
Hyperoniemen
rusten
Werkwoord
- werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
rust (de ~ | meervoud rusten)
Zelfstandig naamwoord
- afwezigheid van (muziek)noten; rust in een muziekstuk
"[twee/drie] tellen/maten rust"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij moest rusten.
- Ik ga wat rusten.
- Laten wij even rusten.
- Moge hij rusten in vrede!
- Na gedane arbeid is het goed rusten.
- Tom, die de hele dag gewerkt had, wilde gaan rusten.
- Ik zal zingen terwijl hij aan het rusten is.
- We hebben nog niet beslist waar we gaan rusten.
- Hij waakt opdat zij rusten
- slapen en rusten, en
- slapen en rusten; en
- kunnen rusten en normaal kunnen opstaan,
- Dit triltoestel kan een trilplatform zijn waarop de wielen rusten.
- Wanneer dat om welzijnsredenen vereist is, moeten de dieren evenwel kunnen rusten vóórdat ze worden geslacht.
- Ook na beëindiging van de dienst blijft deze verplichting op de tijdelijke functionaris rusten.