Betekenis van:
samenwerken

samenwerken
Werkwoord
  • ''~ met'' met een of meer aan hetzelfde werken
" Hij kon goed met iemand samenwerken."

Voorbeeldzinnen

  1. samenwerken met anderen
  2. het als bemanning samenwerken,
  3. het als bemanning samenwerken,
  4. samenwerken met het gemeenschappelijk controleorgaan;
  5. gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturing", en
  6. gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturing", en
  7. De dierenarts moet multidisciplinair kunnen samenwerken.
  8. samenwerken met de in artikel 15 bedoelde instanties en programma’s;
  9. op hun bevoegdheidsterrein samenwerken met het communautaire referentielaboratorium;
  10. samenwerken met laboratoria met hetzelfde takenpakket in derde landen
  11. twee of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturen";
  12. meer dan twee assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturen".
  13. meer dan twee assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturen".
  14. vijf of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor "contourbesturen";
  15. Aantal ondernemingen die actief innoveren en die samenwerken op innovatiegebied