Betekenis van:
schade
schade (de ~ | meervoud schades, schaden)
Zelfstandig naamwoord
- nadeel
"schade aanrichten/veroorzaken"
"de schade (op iemand) verhalen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
schade (de ~ | meervoud schades, schaden)
Zelfstandig naamwoord
- aantasting
"geringe schade"
"schade lijden/ondervinden"
Hyperoniemen
Hyponiemen
schade
Zelfstandig naamwoord
- geheel van beschadigingen
"De schade aan het huis na de wervelwind was aanzienlijk."
Voorbeeldzinnen
- De storm veroorzaakte veel schade.
- Het zal schade aanrichten aan de oogst.
- De vorst heeft veel schade aan de gewassen gedaan.
- Door schade en schande wordt men wijzer
- Een dwaas wordt door schade en schande wijs
- Schade
- SCHADE
- waarneembare schade
- Omkeerbare schade
- materiële schade
- Schade-indicatoren
- DREIGENDE SCHADE
- Dreigende schade
- ERNSTIGE SCHADE
- Nucleaire schade