Betekenis van:
schakel
schakel (de ~ | meervoud schakels)
Zelfstandig naamwoord
- langwerpige schakel van een ketting
"er ontbreekt een schakel in je verhaal"
"een zwakke schakel"
Hyperoniemen
schakel
Zelfstandig naamwoord
- lid dat een verbinding vormt tussen een reeks van verschijnselen, werkingen enz.
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Schakel apparaat in.
- Gecombineerd kieuwnet en schakel
- Schakel- of routersoftware
- Gecombineerd kieuwnet en schakel
- Schakel de UUT uit.
- Vervaardiging van schakel- en verdeelinrichtingen
- Installatie van schakel- en verdeelinrichtingen
- Schakel het aandrijfsysteem van de bank uit.
- Reparatie en onderhoud van schakel- en verdeelinrichtingen
- NACE 31.20: Vervaardiging van schakel- en verdeelinrichtingen
- Schakel- en verdeelinrichtingen voor elektrische stroom
- NACE 27.12: Vervaardiging van schakel- en verdeelinrichtingen
- Schakel alle testapparatuur aan en stel het meetgebied juist in.
- Delen van schakel- en verdeelinrichtingen voor elektrische stroom
- Schakel apparaat handmatig uit. Wacht tot apparaat is uitgeschakeld.