Betekenis van:
schil
schil (de ~ | meervoud schillen)
Zelfstandig naamwoord
- zachte omkleding van een vrucht of knol
"[aardappels] in de schil koken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
schil (de ~ | meervoud schillen)
Zelfstandig naamwoord
- buitenlaag van een of ander bolvormig lichaam
"de (buitenste) schil van [de ster]"
Hyperoniemen
Hyponiemen
schil
Zelfstandig naamwoord
- (meestal makkelijk te vervormen) buitenlaag van bepaalde vruchten of knollen.
"Een appel met schil eten kan geen kwaad als het fruit goed gespoeld wordt."
schil
Zelfstandig naamwoord
- shell
"Met Windows werd bovenop DOS een grafische schil geplaatst."
schil
Zelfstandig naamwoord
- elektronenschil.
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- schil;
- Schil
- ruwe schil,
- Met eetbare schil
- Cucurbitaceae met eetbare schil
- Cucurbitaceae met eetbare schil
- Cucurbitaceae met niet-eetbare schil
- Met niet-eetbare schil, klein
- Cucurbitaceae met niet-eetbare schil
- geringe afwijkingen van de schil.
- Cucurbitaceae met niet-eetbare schil
- Met niet-eetbare schil, groot
- „schil”: zowel schil die vastzit aan het vruchtvlees van de peer als schil die los in de recipiënt wordt aangetroffen;
- Schil wordt hierbij evenwel buiten beschouwing gelaten;
- Deze schil wordt vervolgens mechanisch verwijderd.