Betekenis van:
schilderen
schilderen
Werkwoord
- met woorden in hoofdtrekken uitbeelden
"iemand zwart schilderen"
"zijn gehoor een prachtige, roemrijke toekomst schilderen"
Synoniemen
Hyperoniemen
schilderen
Werkwoord
- met verf kleuren; met verf bestrijken; met lak bestrijken
"kozijnen/deuren schilderen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
schilderen
Werkwoord
- een kunstwerk vervaardigen door met verf een beeld op een oppervlak te maken
schilderen
Werkwoord
- een bouwwerk of voorwerp van een beschermend laag verf voorzien
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- We lieten Tom de muren schilderen.
- Ik liet hem mijn huis schilderen.
- Hij maakte gebruik van het mooie weer om de muur te schilderen.
- Schilderen
- Schilderen van installaties
- Schilderen en glaszetten
- Schilderen van daken
- Schilderen van gebouwen
- het eenvoudig schilderen of polijsten;
- Schilderen van markering op parkeerterrein
- Dakbedekking en schilderen van daken
- het schilderen van wegen- en waterbouwkundige werken;
- Schilderen van daken en andere bekledingswerkzaamheden
- Verf voor het schilderen van uithangborden
- Borstels, kwasten en penselen voor het schilderen, verven, behangen, enz.