Betekenis van:
schim
schim (de ~ | meervoud schimmen)
Zelfstandig naamwoord
- figuur met een onduidelijke vorm
"er sloop een schim om het huis"
"het rijk van de schimmen"
Synoniemen
Hyperoniemen
schim (de ~ | meervoud schimmen)
Zelfstandig naamwoord
- geest v.e. dode; spook; verschijning v.e. spook; spookverschijning
"het rijk van de schimmen"
"eruit zien als een schim"