Betekenis van:
schop

schop (de ~ | meervoud schoppen)
Zelfstandig naamwoord
  • stoot met de voet; stoot met de voet
"een vrije schop"
"schoppen uitdelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

schop
Zelfstandig naamwoord
  • een trap met de voet
"Ik heb hem daarop een grote schop verkocht."
schop
Zelfstandig naamwoord
  • een graafwerktuig
"Om dat het veld met de schop om te spitten is een heel karwei."
schop
Zelfstandig naamwoord
  • gewoonlijk schoppen, één van beide zwarte speelkleuren
"Ik kon gelukkig op die ingetroefde slag mijn vuile schopje kwijt."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Schop met platte bodem en verticale randen
  2. Nadat het vereiste aantal te bemonsteren verpakkingen genomen is, zoals in 5.A.2 is aangegeven, wordt uit de inhoud van elke verpakking met een boor of een schop een gedeelte genomen.
  3. Voor verpakte diervoeders wordt uit de inhoud van elke verpakking met behulp van een boor of schop een gedeelte genomen, zo nodig nadat de verpakkingen elk afzonderlijk zijn geleegd.