Betekenis van:
schorten
schorten
Werkwoord
- ''~ aan'': tekortkomen, ontbreken
"Er heeft van alles aan geschort."
schort (de/het ~ | meervoud schorten)
Zelfstandig naamwoord
- kledingstuk ter bescherming; deel v.e. kledingstuk rond het middel
"een schort voordoen"
"een schort dragen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- schorten, afdichtingen en zgn. vingers, als hieronder:
- schorten, afdichtingen en zgn. vingers, als hieronder:
- De lidstaten schorten de invoer op van:
- schorten, stofjassen en andere werk- en bedrijfskleding
- De lidstaten schorten de invoer op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Roemenië op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit China op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Thailand op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Maleisië op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Kroatië op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Israël op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Zuid-Afrika op van:
- De lidstaten schorten de invoer uit Turkije op van:
- vaartuigen met grondeffect (volledig met schorten («fully skirted variety»)) met de volgende kenmerken: