Betekenis van:
schuld
schuld
Zelfstandig naamwoord
- een verantwoordelijkheid die iemand wordt toegeschreven voor een laakbare gebeurtenis of toestand
"Hij kreeg de schuld voor de neergang van het bedrijf."
schuld
Zelfstandig naamwoord
- een geldbedrag dat ondanks de verplichting daartoe niet betaald wordt
"Hij zit zwaar in de schulden."
schuld (de ~ | meervoud schulden)
Zelfstandig naamwoord
- nog te betalen bedrag
"aflopende/uitstaande schuld"
"(diep) (bij iemand) in de schuld staan"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Het was zijn eigen schuld.
- Het is niet mijn schuld!
- Geef haar er niet de schuld van.
- Sorry. Het is allemaal mijn schuld.
- Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld
- De manager zei dat het jouw schuld was.
- Een slechte schrijnwerker geeft de schuld aan zijn gereedschap.
- Hij gaf mij de schuld van het ongeluk.
- Het was zijn schuld niet, want hij deed zijn best.
- Het is jouw schuld dat ik mijn eetlust kwijt ben.
- De straf kan verminderen, de schuld zal eeuwig zijn
- Als er een twijfel is over schuld, mocht de beklaagde vrijgelaten worden
- Hij geeft zijn misdaad toe, die het gerecht ontvlucht", "Wie het gerecht ontvlucht, bekent schuld
- Schuld:
- „schuld”: