Betekenis van:
shirt

shirt (het ~ | meervoud shirts)
Zelfstandig naamwoord
  • overhemd
"een shirt dragen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

shirt
Zelfstandig naamwoord
  • een hemdachtig kledingstuk dat het bovelijf bedekt
"Hij stond daar in z'n shirtje in de kou."
shirt
Zelfstandig naamwoord
  • bepaald soort textiel

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Tom trok zijn shirt uit.
  2. Wil je dit shirt hebben?
  3. Ik heb een groen shirt.
  4. Dit shirt moet gestreken worden.
  5. Na de wedstrijd ruilden de spelers van shirt.
  6. Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.