Betekenis van:
shirt
shirt (het ~ | meervoud shirts)
Zelfstandig naamwoord
- overhemd
"een shirt dragen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
shirt
Zelfstandig naamwoord
- een hemdachtig kledingstuk dat het bovelijf bedekt
"Hij stond daar in z'n shirtje in de kou."
Voorbeeldzinnen
- Tom trok zijn shirt uit.
- Wil je dit shirt hebben?
- Ik heb een groen shirt.
- Dit shirt moet gestreken worden.
- Na de wedstrijd ruilden de spelers van shirt.
- Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.