Betekenis van:
shit
shit (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- onzinnige praat
Synoniemen
- onzin
- apekool
- beuzelarij
- bullshit
- flauwekul
- ge-o-ha
- gebeuzel
- gekakel
- gekkenpraat
- gekwek
- gelul
- geneuzel
- geouwehoer
- geraaskal
- gewauwel
- gezwam
- gezwets
- klets
- kletskoek
- kletspraat
- kolder
- kul
- kwatsch
- kwezelarij
- larie
- lariekoek
- leuterkoek
- leuterpraat
- lulkoek
- nonsens
- quatsch
- wijvenpraat
- zever
- zottenpraat
- dwaasheid
- geklets
Hyperoniemen
shit
Bijvoeglijk naamwoord
- onaangenaam, hinderlijk
Synoniemen
- godgevloekt
- klote
- kloterig
- kut
- lullig
- rottig
- verdomd
- verduiveld
- verduveld
- vermaledijd
- verrekt
- verrot
- vervloekt
- verwenst
- lam
- verdraaid
- ellendig
- misselijk
- rot
- bloederig
- stronteigenwijs
- vernietigend
- slopend