Betekenis van:
slag

slag
Zelfstandig naamwoord
  • een aantal kaarten, van iedere speler gewoonlijk één, die door een bepaalde speler gewonnen worden
"Door de lengte van zijn troefkaart wist hij nog twee slaagjes te winnen."
slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • arm-, been- of roeibeweging
"de vrije slag"
"ferme/lange slagen"

Hyperoniemen

slag
Zelfstandig naamwoord
  • een pijnlijke of nadelige gebeurtenis
"Hij kreeg slag op slag te verwerken, eerst stierf zijn vrouw, daarna zijn zoon."
slag
Zelfstandig naamwoord
  • het opzettelijk doen belanden van een hand of een voorwerp op iemand
"De slagen regenden neer op zijn gezicht."
slag
Zelfstandig naamwoord
  • militair treffen
"Adolf van Nassau bleef in de slag."
slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • zet bij dammen
"op slag staande stukken"

Hyperoniemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • gewonnen ronde bij kaarten; slag
"alle slagen halen"
"die slag is voor jou"

Synoniemen

Hyperoniemen

slag (het ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • perceel dat verkocht wordt
"tien slagen op het veld staande haver"

Hyperoniemen

slag (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • onverharde duinweg
"de Wassenaarse slag"

Hyperoniemen

slag (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • soort
"een raar slag [volk/mensen]"
"een slag [groter/breder]"

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • keer dat iets slaat
"het is op slag van zessen/rust"
"van slag zijn"

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • gerichte slaande beweging
"zonder slag of stoot"
"op slag komen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag
Zelfstandig naamwoord
  • geluid van slaan
"Hij schrok van de slag van de klok"

Hyperoniemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • botsing tussen legers
"slag leveren"
"de slag om [Arnhem]"

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • winding van touw of draad
"een slag om de arm houden"
"de slagen van een zwachtel moeten over elkaar sluiten"

Synoniemen

Hyperoniemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • draaiing van een voorwerp om zijn as
"vrije slag"
"één slag vooruit, achteruit"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • beweging als v.e. golf; golvende beweging
"een slag in je wiel hebben"
"slag in je haar hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

slag (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • handzaamheid; vaardigheid
"slag van iets hebben"
"de slag te pakken hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

slag (de ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • rampzalige ervaring, zwaar verlies
"de slagen van het noodlot"
"een harde/gevoelige slag"

Synoniemen

Hyperoniemen

slag (het ~ | meervoud slagen)
Zelfstandig naamwoord
  • duivenhok op een paal of boven een gebouw uitstekend

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van de gaten in het wegdek.
  2. Slag: mm3.4.1.6.
  3. Slag: … mm
  4. Slag: mm4.1.6.
  5. Slag: mm3.2.1.6.
  6. Slag: mm2.1.6.
  7. „Brandstofdebiet per slag (mm3)”.
  8. Brandstofopbrengst per slag (mm3)
  9. slag en antikantelinrichting;
  10. slag-/schokvast polystyreen
  11. Percuterende slag op de kop- Percuterende slag op de kop
  12. Uitrusting voor slag- en baansporten
  13. Staat en slag van het rempedaal
  14. staat en slag van het bedieningspedaal
  15. De vrije slag is te groot of te klein.