Betekenis van:
slager
slager (de ~ | meervoud slagers)
Zelfstandig naamwoord
- slagerijhouder; slager
"iets bij de slager halen"
Synoniemen
Hyperoniemen
slager
Zelfstandig naamwoord
- een verkoper van vlees
"Hij is naar de slager voor gehakt."
slager
Zelfstandig naamwoord
- een slachter
"Pas op voor die slager!"
slager
Zelfstandig naamwoord
- een wreed mens
"Die slager is erg gevaarlijk."
slager
Zelfstandig naamwoord
- chirurg
"Ik moet morgen nog naar de slager."
slager (de ~ | meervoud slagers)
Zelfstandig naamwoord
- arts die mensen opereert; (onzorgvuldige) chirurg
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Geen slager die deze worst niet in huis heeft en „Thüringer Rotwurst” wordt vaak, in vele gevallen ook sinds mensenheugenis, bereid en verorberd tijdens de in Thüringen zeer geliefde „slachtfeesten”.