Betekenis van:
smaak
smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
- persoonlijke voorkeur
"in de smaak vallen"
"naar [mijn] smaak"
Hyperoniemen
smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
- gewaarwording in de mond, opgewekt door het proeven van iets
"daar zit geen smaak of kraak aan"
"een [rare/zure/bittere] smaak nalaten"
Hyperoniemen
Hyponiemen
smaak (de ~ | meervoud smaken)
Zelfstandig naamwoord
- gevoel voor schoonheid
"over smaak valt niet te twisten"
"iets met smaak inrichten"
Hyperoniemen
smaak
Zelfstandig naamwoord
- zintuig waarmee men mee proeft
smaak
Zelfstandig naamwoord
- gewaarwording bij het proeven van eten en drank
smaak
Zelfstandig naamwoord
- bepaalde subjectieve voorkeur
Voorbeeldzinnen
- De soep smaak naar look.
- Ge valt in mijn smaak.
- Azijn heeft een scherpe smaak.
- Mary heeft geen dure smaak.
- Ik hou van de smaak van watermeloen.
- De citroen heeft een eigen smaak.
- Over smaak valt niet te twisten.
- Ik hou van de smaak van watermeloen.
- De koffie heeft een bittere smaak.
- Denk je dat een beetje zout de smaak zou verbeteren?
- Ik hou niet van de smaak van tomaten.
- Ik heb de meest eenvoudige smaak. Ik ben altijd tevreden met het beste.
- "U heeft een dure smaak!" riep de verkoopster uit. "Weet u zeker dat u niet eerst onze goedkopere varianten wilt doorkijken?"
- Smaak
- vreemde smaak