Betekenis van:
snoer
snoer (het ~ | meervoud snoeren)
Zelfstandig naamwoord
- koord
"iemand met een snoer wurgen"
"snoer zonder einde"
Hyperoniemen
snoer
Zelfstandig naamwoord
- een lang, dun, flexibel voorwerp voor het geleiden van elektriciteit
"Zit er aan dat snoer al een stekker?"
snoer
Zelfstandig naamwoord
- meetlint; meetlint; lint of snoer, verdeeld in centimeters en decimeters, waarmee gemeten wordt
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De unieke identificatie wordt om de vijf meter aangebracht op het buitenste omhulsel van het snoer of de lont of op het geëxtrudeerde plastic binnenste omhulsel net onder de buitenlaag van het snoer of de lont.
- Daarnaast mogen ondernemingen ook in elk snoer een passief, inert elektronisch merk inbrengen en op elke doos snoeren of lonten een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
- Een externe voeding moet zijn aangesloten op de computer door middel van een verwijderbare of vaste elektrische verbinding met stekker/contrastekker, kabel, snoer of andere bedrading.
- Indien de DFE over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, moet de energie van uitsluitend de DFE gedurende vijf minuten worden gemeten, terwijl het apparaat in de klaarstand staat. Hierbij maakt het niet uit of het snoer en de controleapparatuur intern of extern zijn aangebracht.