Betekenis van:
snor
snor (de ~ | meervoud snorren)
Zelfstandig naamwoord
- snor; haar op de bovenlip
"zijn snor laten staan"
"z'n snor drukken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
snor (de ~ | meervoud snorren)
Zelfstandig naamwoord
- kin- of neusharen van dieren
Hyperoniemen
Hyponiemen
snor
Zelfstandig naamwoord
- beharing tussen neus en bovenlip
snor
Zelfstandig naamwoord
- een vogel (''Locustella luscinoides'') die tot de rietzangers (Sylviidae) behoort en een snorrend geluid voortbrengt
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij heeft zijn snor afgeschoren.
- Binnenbanden van rubber van de soort gebruikt voor rijwielen met of zonder hulpmotor en voor snor- en bromfietsen