Betekenis van:
spelen

spelen
Werkwoord
  • de troef bepalen
"(een troefkleur) spelen"

Hyperoniemen

spelen
Werkwoord
  • met een spel bezig zijn
"met een bal spelen"
"met ['je broertje'/'de hond'] spelen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

spelen
Werkwoord
  • doelloos bezig zijn
"met [een paperclip] spelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

spelen
Werkwoord
  • muziek maken; instrument bespelen
"gitaar/piano/saxofoon spelen"
"een instrument spelen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

spelen
Werkwoord
  • recreatief of ontspannend bezig zijn
spelen
Werkwoord
  • muziek maken op een muziekinstrument
spel (het ~ | meervoud spelen)
Zelfstandig naamwoord
  • bezigheid om je te vermaken
"in het spel"
"het spel om [de macht]"

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij kan fluit spelen.
  2. Basketbal spelen is leuk.
  3. Zij kan piano spelen.
  4. Kinderen moeten spelen.
  5. Wij spelen dikwijls schaak.
  6. Kinderen spelen met blokken.
  7. Laten we trefbal spelen.
  8. Laten we kaart spelen.
  9. Ik kan Chopin spelen.
  10. Tennis spelen is gemakkelijk.
  11. Kinderen spelen met speelgoed.
  12. Laten we voetbal spelen.
  13. Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.
  14. Jon kan geen gitaar spelen.
  15. Mijn hobby is gitaar spelen.