Betekenis van:
spook
spook (het ~ | meervoud spoken)
Zelfstandig naamwoord
- vervelend meisje
"een naar spook"
Hyperoniemen
spook (het ~ | meervoud spoken)
Zelfstandig naamwoord
- geest v.e. dode; spook; verschijning v.e. spook; spookverschijning
"spoken zien"
Synoniemen
Hyperoniemen
spook
Zelfstandig naamwoord
- een geestverschijning die een bepaald gebouw of bepaalde locatie onveilig maakt
"In dit kasteel is regelmatig een spook waar te nemen."
spook
Zelfstandig naamwoord
- ''overdrachtelijk'': een vervelend persoon
"Wat een verwend spook is dat!"
spook (het ~ | meervoud spoken)
Zelfstandig naamwoord
- beangstigende gedachte; schrikwekkende gedachte; nare gedachte
"het spook van de [werkloosheid]"
"het rode spook"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Tom zag een spook.
- Er waart een spook rond door Europa - het spook van het communisme.
- Wat zou u doen als u een spook zou zien?