Betekenis van:
spoor

spoor (het ~ | meervoud sporen)
Zelfstandig naamwoord
  • gebaande weg
"iemand van het spoor brengen"
"buiten het spoor treden"

Hyperoniemen

spoor
Zelfstandig naamwoord
  • zeer kleine hoeveelheid van een bestanddeel
"De politie vond DNA sporen op haar lichaam"

Hyperoniemen

Hyponiemen

spoor (het ~ | meervoud sporen)
Zelfstandig naamwoord
  • rails voor treinen; weg van rails voor de trein; weg van rails voor treinen
"dood spoor"
"op dood spoor zitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

spoor (het ~ | meervoud sporen)
Zelfstandig naamwoord
  • strook op een geluidsband
"op 2/4 sporen opnemen"

Hyperoniemen

spoor
Zelfstandig naamwoord
  • voortplantingscel; voortplantingscel bij enkele eencellige dieren en bij lagere planten
"Een spoor van de varen ontkiemt"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

spoor (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • bedrijf dat de spoorwegen exploiteert; spoorwegen als bedrijf
"bij het spoor werken"

Synoniemen

Hyperoniemen

spoor (de ~ | meervoud sporen)
Zelfstandig naamwoord
  • beugel om een rijlaars
"een paard de sporen geven"
"je sporen verdiend hebben"

Synoniemen

Hyperoniemen

spoor
Zelfstandig naamwoord
  • indruk, afdruk die iem. of iets heeft achtergelaten

Hyperoniemen

Hyponiemen

spoor
Zelfstandig naamwoord
  • twee met elkaar verbonden ijzeren staven waarover een trein rijdt.
spoor
Zelfstandig naamwoord
  • spore.
spoor
Zelfstandig naamwoord
  • afdruk

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Neem om het even welke trein op spoor 5.
  2. Spoor
  3. Spoor:
  4. Waarvan: spoor
  5. weg, spoor
  6. weg, spoor
  7. RA = spoor
  8. Vervoer — spoor
  9. Vervoer – spoor
  10. RA = spoor
  11. Openbaarvervoersdiensten per spoor
  12. VERVOER PER SPOOR
  13. weg, spoor, vliegveld
  14. Vervoer per spoor
  15. Interlokaal personenvervoer per spoor