Betekenis van:
sport

sport (de ~ | meervoud sporten)
Zelfstandig naamwoord
  • tree v.e. ladder
"de hoogste sport bereiken"

Hyperoniemen

sport
Zelfstandig naamwoord
  • lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn
sport
Zelfstandig naamwoord
  • trede van een ladder
sport
Zelfstandig naamwoord
  • stoelspaak

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik hou van sport.
  2. Sport elke dag.
  3. Tennis is mijn favoriete sport.
  4. Mijn favoriete sport is voetbal.
  5. Tennis is mijn favoriete sport.
  6. Sommige mensen houden van sport, andere niet.
  7. Wat sport betreft is John erg goed.
  8. Hij houdt van sport en ook van studeren.
  9. Sport
  10. Sport
  11. Sport
  12. Werpmachines (sport)
  13. Cultuur Sport
  14. Overige sport
  15. Cultuur, media en sport