Betekenis van:
spugen

spugen
Werkwoord
  • speeksel uit de mond doen uitschieten
"Hij kreeg van z'n moeder straf omdat hij op de grond spuugde."
spugen
Werkwoord
  • overgeven.
"De jongen spuugde over de rand van het schip."
spugen
Werkwoord
  • spugen; spugen; spuwen
"op iemand/iets spugen"
"op de vloer spugen"

Synoniemen

Hyperoniemen

spugen
Werkwoord
  • kotsen; braken; overgeven; uitbraken; spugen; overgeven
"bloed spugen"
"ik moet geloof ik spugen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. via de lucht: door hoesten, spugen, zingen of spreken komen aerosolen van een geïnfecteerde persoon op de slijmvliezen van anderen terecht of microbiële aerosolen worden verspreid in de lucht die anderen inademen;