Betekenis van:
staat
staat
Zelfstandig naamwoord
- een land
"De Verenigde Staten zijn de machtigste staat ter wereld."
staat
Werkwoord
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan
"Het stoplicht staat op rood."
staat
Werkwoord
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan
staat
Werkwoord
- verouderde gebiedende wijs van staan
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ze staat vroeg op.
- Zijn pruik staat scheef.
- Groen staat je goed.
- Zwart staat je goed.
- Groen staat Alice goed.
- Je staat in de weg.
- Mijn grootvader staat vroeg op.
- Groen staat je erg goed.
- "Waar staat je huis?" "Daarzo."
- Tom staat op het dak.
- Mijn vader staat vroeg op.
- Er staat geen wind vandaag.
- Hij staat op het podium.
- Tom staat niet vroeg op.
- Hij staat niet vroeg op.