Betekenis van:
stam

stam (de ~ | meervoud stammen)
Zelfstandig naamwoord
  • woordvorm zonder vervoegingen
"achter/na de stam"
"'loop' is de stam van 'lopen'"

Hyperoniemen

stam (de ~ | meervoud stammen)
Zelfstandig naamwoord
  • volksstam
"een lokale stam"
"nomadische stammen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

stam
Zelfstandig naamwoord
  • indelingsgroep van de hoogste orde

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

stam
Zelfstandig naamwoord
  • een stengel, de dikke houtige stam van een plant
stam
Zelfstandig naamwoord
  • een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
stam
Zelfstandig naamwoord
  • ''(genealogie)'' geslacht, familielijn
stam
Zelfstandig naamwoord
  • een volksstam, een samenlevingsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
stam
Zelfstandig naamwoord
  • een grote ader die in kleinere aderen vertakt
stam
Zelfstandig naamwoord
  • een onvervoegde of onverbogen woordvorm

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen.
  2. STAM:
  3. Stam
  4. STAM:
  5. STAM: M1
  6. STAM: K61
  7. STAM: T11
  8. Stam/stamvoet
  9. STAM: ICC012
  10. hele stam
  11. STAM: ABTS351
  12. STAM: GHA
  13. Courgettegeelmozaïek-virus — zwakke stam
  14. STAM: FOC PG 410.3
  15. Stam- en scheutroesten