Betekenis van:
stam
stam (de ~ | meervoud stammen)
Zelfstandig naamwoord
- volksstam
"een lokale stam"
"nomadische stammen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
stam
Zelfstandig naamwoord
- een stengel, de dikke houtige stam van een plant
stam
Zelfstandig naamwoord
- een boomstam, het deel van de boom tussen de wortels en de kruin
stam
Zelfstandig naamwoord
- ''(genealogie)'' geslacht, familielijn
stam
Zelfstandig naamwoord
- een volksstam, een samenlevingsvorm bestaande uit groep meer en minder verwante mensen, die meestal minder technologisch gevorderd is
stam
Zelfstandig naamwoord
- een grote ader die in kleinere aderen vertakt
stam
Zelfstandig naamwoord
- een onvervoegde of onverbogen woordvorm
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Europeanen probeerden de stam beschaving bij te brengen.
- STAM:
- Stam
- STAM:
- STAM: M1
- STAM: K61
- STAM: T11
- Stam/stamvoet
- STAM: ICC012
- hele stam
- STAM: ABTS351
- STAM: GHA
- Courgettegeelmozaïek-virus — zwakke stam
- STAM: FOC PG 410.3
- Stam- en scheutroesten