Betekenis van:
station
station (het ~ | meervoud stations)
Zelfstandig naamwoord
- inrichting voor een of ander praktisch of wetenschappelijk doel
"een meteorologisch station"
Hyperoniemen
Hyponiemen
station
Zelfstandig naamwoord
- plaats waar voertuigen (met name treinen) kunnen stoppen voor het in- en uitstappen van reizigers en het in- en uitladen van goederen
"Kunt u mij zeggen waar het station is?"
station
Zelfstandig naamwoord
- een zender die radio- of televisieprogramma's uitzendt
"Zet eens een ander station op, dit is niet te puimen."
Voorbeeldzinnen
- Waar is het station?
- Waar is het dichtstbije station?
- Ik stap uit in het volgende station.
- De trein stopt op elk station.
- Uit welk station vertrekt de trein?
- De school is verder dan het station.
- Op het volgende station moet u overstappen.
- Tom stapte op het verkeerde station uit.
- Ik stap uit in het volgende station.
- Ze reden naar het station per auto.
- We wonen dicht bij het station.
- Ben je onderweg naar het station?
- Hij nam me mee naar het station.
- Vergeet niet mij aan het station te ontmoeten.
- Hoe laat kom je aan op het station?