Betekenis van:
stom
stom
Bijvoeglijk naamwoord
- niet in staat te spreken
"Het maakte hem stom van verbazing."
stom
Bijvoeglijk naamwoord
- weinig intelligent
"Tja, dat was stom van me, natuurlijk."
stom
Bijvoeglijk naamwoord
- dom; niet intelligent
"een stomme fout/zet"
"zo stom als het achtereind van een varken"
Synoniemen
stom
Bijvoeglijk naamwoord
- niet kunnende spreken
"geld dat stom is, maakt recht wat krom is"
"de stomme film"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ze was blind, doof, en stom.
- Alles wat te stom is om te zeggen, wordt gezongen.
- Ik ben zo stom... Ik probeer je dingen uit te leggen die ik zelf niet begrijp.