Betekenis van:
stommerik
stommerik
Zelfstandig naamwoord
- iemand die ergerlijk stom doet
"Ik ben zelf een stommerik geweest."
stommerik (de ~ | meervoud stommeriken)
Zelfstandig naamwoord
- domoor
Synoniemen
- sufferd
- appelflap
- augurk
- dodo
- dombo
- domoor
- onbenul
- drol
- droplul
- druiloor
- eendvogel
- ei
- eikel
- ezel
- ezelskop
- ezelsveulen
- flapdrol
- hals
- ignorant
- jojo
- kalf
- kalfskop
- kloris
- kuiken
- kwezel
- leeghoofd
- minkukel
- nitwit
- oelewapper
- oen
- oetlul
- schaapskop
- slaapkop
- stomkop
- stommeling
- stommerd
- sufkont
- sufkop
- uil
- uilebal
- waterhoofd
- weetniet
- eend
- uilenbal
- gehaktbal
- hansworst
- oliebol
- rund
- uilskuiken
- koe