Betekenis van:
stoornis

stoornis
Zelfstandig naamwoord
  • een psychische aandoening waardoor de normale gang van zaken wordt bemoeilijkt
"Een bipolaire stoornis is een ziekte van de hersenen waardoor mensen extreme stemmingen kunnen krijgen."
stoornis (de ~ | meervoud stoornissen)
Zelfstandig naamwoord
  • hinderlijke onderbreking of belemmering

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Hersenen (ernstig letsel/stoornis)
  2. Elke persoon met een progressieve neuropsychiatrische stoornis met een ziekteduur van ten minste 6 maanden;
  3. Gezondheidszorg met als doel de gezondheid van de beschermde personen te handhaven, te herstellen of te verbeteren, ongeacht de oorzaak van de stoornis.
  4. De nadruk zal liggen op het verwerven van algemeen inzicht in de hersenen, door bestudering van hersenfuncties, van moleculen tot cognitie, met inbegrip van neuro-informatica, en hersendysfuncties, van een synaptische stoornis tot neurodegeneratie.
  5. Ziekte(n), stoornis(sen) of andere fysieke of psychische gezondheidsproblemen, behalve letsel(s) door ongeval, van de betrokkene tijdens de laatste twaalf maanden (vanaf de datum van het interview), die door het werk werd(en) veroorzaakt of verergerde(n)
  6. „gehandicapten of personen met beperkte mobiliteit”: personen wier mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt is ten gevolge van een lichamelijke (zintuiglijke of locomotorische, permanente of tijdelijke) handicap, een intellectuele handicap of stoornis, of enige andere oorzaak van handicap, of ten gevolge van leeftijd, en wier situatie vereist dat zij passende aandacht krijgen en dat de aan alle passagiers verstrekte diensten aan hen worden aangepast;