Betekenis van:
stoppen
stoppen
Werkwoord
- doen halthouden
"De agent liet ons stoppen voor een controle."
stoppen
Werkwoord
- ophouden, ermee kappen
"Zou je willen stoppen met fluiten?"
stoppen
Werkwoord
- stoppen; beëindigen; beëindigen; stoppen; beeindigen
"de verspilling van grondstoffen proberen te stoppen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
stoppen
Werkwoord
- in iets stoppen; in iets steken; in een ruimte bergen
"[een stekker] in [het stopcontact] stoppen"
"iemand in je zak stoppen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
stoppen
Werkwoord
- stil blijven staan; tot stilstand komen
"bij/op de halte stoppen"
"de machine stopt"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
stoppen
Werkwoord
- herstellen (van een gat)
stoppen
Werkwoord
- vullen (van een pijp)
stop (de ~ | meervoud stoppen)
Zelfstandig naamwoord
- beveiliging tegen kortsluiting; beveiliging voor te grote spanning
"de stoppen slaan door"
"de stoppen slaan door"
Synoniemen
Hyperoniemen
stop (de ~ | meervoud stoppen)
Zelfstandig naamwoord
- voorwerp om een opening af te sluiten
"een stop op [een fles]"
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ge moet stoppen met roken.
- Ge moet stoppen met roken.
- Je moet stoppen met drinken.
- Ik kon Tom niet stoppen.
- Hij besliste te stoppen met roken.
- Ik kon niet stoppen met lachen.
- Het zal gauw stoppen te regenen.
- Ge zoudt moeten stoppen met roken.
- Je zou beter stoppen met roken.
- Ik raad u aan te stoppen met drinken.
- Ik was gedwongen te stoppen met het plan.
- Zijn dokter raadde hem aan te stoppen met roken.
- Als we hier stoppen, moeten we helemaal opnieuw van nul beginnen!
- De dokter heeft mij gezegd dat ik moest stoppen met roken.
- Stoppen