Betekenis van:
storm
storm
Zelfstandig naamwoord
- erg harde wind (windkracht 9)
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- De storm veroorzaakte veel schade.
- Wie wind zaait, zal storm oogsten.
- Een storm in een glas water.
- De storm heeft de hele stad verwoest.
- We werden door een storm bevangen.
- Wie wind zaait, zal storm oogsten.
- Hij creëert een storm in een glas water.
- Na de storm was de weg door omgevallen bomen geblokkeerd.
- Dit is de ergste storm in tien jaar.
- We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.
- Door de storm zijn we niet op de voorziene tijd kunnen aankomen.
- Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
- het herstellen van door luchtvervuiling, dieren, storm, overstroming, brand of soortgelijke gebeurtenissen veroorzaakte schade aan bossen,
- verlichting van de financieringskosten voor viskwekers die direct getroffen waren door de storm of de olieramp,
- de heer Henrik RINGBÆK MADSEN, Regionsrådsmedlem, ter vervanging van mevrouw Vibeke STORM RASMUSSEN,