Betekenis van:
straf

straf (de ~ | meervoud straffen)
Zelfstandig naamwoord
  • maatregel tegen iets ongeoorloofds; toediening v.e. straf; bestraffende maatregel
"een disciplinaire straf"
"je straf uitzitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

straf
Zelfstandig naamwoord
  • maatregel of behandeling ter vergelding van een misdaad of overtreding
straf
Zelfstandig naamwoord
  • groot ongemak
"het is een straf om"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

straf
Bijvoeglijk naamwoord
  • sterk
"Straffe koffie."
straf
Bijvoeglijk naamwoord
  • erg, geweldig
"een straffe wind"
"een straf bakkie"

Synoniemen

straf
Bijvoeglijk naamwoord
  • weinig vrijheid veroorlovend, niet toegevend
"een straffe maatregel/toon/blik"
"met straffe hand"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tieners zijn Gods straf voor seks.
  2. Geen straf zonder wetten
  3. Er is geen misdaad, (dus) geen straf als er geen voorafgaande (straf)wettelijke bepaling is
  4. De straf kan verminderen, de schuld zal eeuwig zijn
  5. Romans go home" uit Monty Python's Life of Brian. Terwijl hij "Romanes eunt domus" op de muur schrijft, wordt hij gesnapt door een Romeinse centurion, die hem voor straf 100 maal de correcte vertaling "Romani ite domum
  6. Straf
  7. Militaire straf
  8. een voorwaardelijke straf,
  9. een alternatieve straf
  10. een alternatieve straf;
  11. Uitstel van straf/maatregel
  12. 038 Opgelegde straf
  13. Einde van de straf
  14. Verwijdering bij wijze van straf of bijkomende straf
  15. Omzetting van de straf/maatregel