Betekenis van:
student
student
Zelfstandig naamwoord
- iemand die hoger onderwijs volgt
"De universiteit met al haar medewerkers, studenten en onderzoekers vormt een academische gemeenschap."
student (de ~ | meervoud studenten)
Zelfstandig naamwoord
- iemand die hoger onderwijs volgt
"een student in [de Nederlandse letteren]"
"een student [filosofie]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
student
Zelfstandig naamwoord
- iem. met aanleg om te studeren
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Zijt ge student?
- Toen was ik student.
- Deze student is Amerikaans.
- Ik ben student.
- Ik ben een nieuwe student.
- De student streefde naar excellentie.
- Hij is een luie student.
- Ik ben een nieuwe student.
- Ze rekent sneller dan elke andere student.
- De boeken van deze student zijn nieuw.
- Ik heb al met deze student gesproken.
- Ik heb al met deze student gesproken.
- We hebben de boeken aan deze student gegeven.
- Deze foto herinnert me aan toen ik een student was.
- Ik heb de boeken aan deze student gegeven.