Betekenis van:
supermarkt

supermarkt (de ~ | meervoud supermarkten)
Zelfstandig naamwoord
  • grote winkel met levensmiddelen
  • winkel voor levensmiddelen met zelfbediening
"naar de supermarkt (zijn/gaan)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

supermarkt
Zelfstandig naamwoord
  • een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht
supermarkt
Zelfstandig naamwoord
  • een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht

Voorbeeldzinnen

  1. De supermarkt is open.
  2. Mary werkt bij een supermarkt.
  3. Ik ben naar de supermarkt geweest.
  4. Ze kopen groenten in de supermarkt.
  5. Mijn huis staat dicht bij de supermarkt.
  6. Tom gaat altijd naar de supermarkt waar Mary werkt.
  7. De gemiddelde supermarkt verkoopt 50.000 producten.
  8. De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
  9. supermarkt;
  10. supermarkt,
  11. Supermarkt, hypermarkt
  12. Leverancier (winkel, supermarkt, via post, internet) en landen van bestemming:GEVAAR13.
  13. Bemonsteringsplaats plaats waar het monster is genomen, bv. supermarkt, snackbar, bakkerij, fastfoodketen, enz.
  14. Er werd ook beweerd dat sommige bottelaars niet in staat zouden zijn om prijsverhogingen aan hun klanten, namelijk supermarkt-/winkelketens, door te geven, en dat zij eventuele kostenstijgingen niet zouden overleven.
  15. Het gemiddelde omzetcijfer van een supermarkt was circa.40 miljoen FRF. Bijna de helft van dit bedrag betrof verse producten. Van deze verse producten had 22 % betrekking op pluimvee, wat het omzetcijfer voor vlees op circa 4 miljoen FRF brengt.