Betekenis van:
taai
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- (van vaste stoffen en voorwerpen) sterk gerekt of gebogen kunnende worden zonder te breken
"dat vlees is bijzonder taai"
Hyperoniemen
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- moeizaam en plastisch vervormend onder mechanische belasting
"De gesmolten suiker vormde een steeds taaiere massa."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- moeilijk te snijden, kauwen (van vlees)
"Je moet een biefstuk snel aanbraden, te lang bakken maakt het bruin en taai."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- vasthoudend, moeilijk te breken (van personen)
"De divisie stuitte op taai en fel verzet toen ze de stad probeerden in te nemen."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- saai, langgerekt
"De leraar probeerde de taaie stof met levendige verhalen aantrekkelijker te maken."
taai
Bijvoeglijk naamwoord
- niet te vermoeien; blijvend; volhardend, sterk
"houd je taai!"
"een taaie oude man"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Niet sterk, maar taai
- In vochtige toestand voelt het taai aan, in droge toestand bros.
- moeten ductiel en taai zijn, opdat een eventuele breuk bij de minimale bedrijfstemperatuur geen versplintering teweegbrengt of van het brosse type is;