Betekenis van:
taalgebruik

taalgebruik (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het gebruiken van de taal, dat wat als taal geuit wordt, de spreek- of schrijftaal
"schriftelijk/mondeling taalgebruik"
"wollig taalgebruik"

Synoniemen

Hyperoniemen

taalgebruik
Zelfstandig naamwoord
  • de gebruikte taal

Voorbeeldzinnen

  1. TAALGEBRUIK
  2. Taalgebruik
  3. Regeling van het taalgebruik en waarmerking
  4. Artikel 24 Regeling van het taalgebruik en waarmerking
  5. nadere aanwijzingen voor het taalgebruik, zoals bedoeld in artikel 27;
  6. Artikel 28 Regeling van het taalgebruik en waarmerking
  7. Ik begrijp de essentie van duidelijk taalgebruik en kan eenvoudige tekst produceren.
  8. Instructies mogen niet overdreven technisch zijn en het taalgebruik moet gebruikersvriendelijk zijn.
  9. De inspanningen versterken om cursussen en tekstboeken aan te passen en discriminerend taalgebruik eruit te verwijderen.
  10. Kenmerkend voor de procedure voor het Gerecht is de taalregeling van het taalgebruik voor een meertalige Gemeenschap.
  11. Op het Instituut zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap [13] van toepassing.
  12. merken die uitsluitend bestaan uit tekens of benamingen die in het normale taalgebruik of in het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden;
  13. Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap [19] is op het agentschap van toepassing.
  14. Op het Bureau zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap [9] van toepassing.
  15. De voorschriften van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 [8] tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap zijn op de EPA van toepassing.