Betekenis van:
talud

talud (het ~ | meervoud taluds)
Zelfstandig naamwoord
  • schuinte van het zijvlak van aardwerken, dijken, spoorbanen, vestingwerken
"een talud langs [de weg/het spoor]"
"een talud afrijden/afduiken"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Rivière Laita, pointe du Talud, étangs du Loc'h et de Lannenec
  2. De kas dient een duurzame constructie te zijn met een naadloze waterdichte bekleding, gelegen op een plek waarvan het talud van dien aard is dat de instroming van oppervlaktewater wordt voorkomen en voorzien van zelfsluitende, vergrendelbare deuren.
  3. Strobalen kunnen bijdragen tot verrijking van het milieu en een schuilplaats bieden tegen dominante individuen, maar dienen frequent te worden vervangen; oudere, zwaardere vogels zullen wellicht ook een talud nodig hebben om ze beklimmen.