Betekenis van:
tanden
tand (de ~ | meervoud tanden)
Zelfstandig naamwoord
- uitstekend deel van verscheidene werktuigen
"een tandje hoger/lager"
"de tanden van een kam/vork/tandwiel/zaag"
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Poets je tanden goed.
- Ik moet mijn tanden poetsen.
- Hij sneed het touw met zijn tanden.
- Ik poets mijn tanden tweemaal per dag.
- Ik poets mijn tanden na het ontbijt.
- Bekeken van de zijkant, steken de tanden bovendien naar voren.
- Je moet minstens twee keer per dag je tanden poetsen.
- De hond liet zijn tanden zien en gromde toen ik het hek benaderde.
- Wie vandaag zijn kop in het zand steekt, knarst morgen met zijn tanden.
- Je zou er een gewoonte van moeten maken je tanden te poetsen na elke maaltijd.
- Maakt u zich geen zorgen, meneer de president: met zulk slecht tandvlees betwijfel ik of ze überhaupt tanden HEEFT.
- Tanden
- Tanden
- Porseleinen tanden
- Tanden van acryl