Betekenis van:
tank
tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
- zware pantserwagen
"tanks rollen binnen"
Hyperoniemen
tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
- reservoir voor brandstof in een voertuig; tank voor brandstof
"een tank leegrijden"
"de tank volgooien"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
tank (de ~ | meervoud tanks)
Zelfstandig naamwoord
- opslagplaats voor vloeistoffen
"roestvrijstalen tanks"
"een tank voor olie/melk/bier"
Hyperoniemen
Hyponiemen
tank
Zelfstandig naamwoord
- een vrij groot afsluitbaar en meestal metalen vat voor de opslag van vloeistoffen
"Er zat geen benzine meer in de tank."
tank
Zelfstandig naamwoord
- een gepantserd en zwaar bewapend oorlogsvoertuig op rupsbanden
"De invoering van de tank doorbrak de stagnatie van de loopgravenoorlog."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- tank,
- tank;
- LPG-tank:
- Elke tank
- Installatie van de tank
- Veerveiligheid in de tank
- Doorstroombegrenzer op de tank
- tank (of cilinder),
- Opstelling van de tank
- een speciale tank: een andere dan een normale cilindrische tank.
- Tank(s) of cilinder(s):
- Op de tank gemonteerde appendages
- Appendages van de CNG-tank:
- Buiten de tank gemonteerde brandstofpomp
- Gasdichte behuizing op de tank