Betekenis van:
team
team
Zelfstandig naamwoord
- een groep samenwerkende mensen
"Op ons werk vormen wij een echt team."
team
Zelfstandig naamwoord
- een ploeg van bij elkaar horende spelers
"In welk team zit jij? Ik zit in de C2."
team (het ~ | meervoud teams)
Zelfstandig naamwoord
- groep sportlieden; spelers die samen één partij zijn
"het team van [Ajax]"
"het team speelt (goed/slecht)"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Welk team zal winnen?
- Het Franse team scoorde evenveel goals als het Engelse team.
- George is onze team aanvoerder.
- Welk team zal waarschijnlijk winnen?
- Voor welk team speel je?
- Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
- Ik hoop dat ons team wint.
- Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.
- Welk team heeft de wedstrijd gewonnen?
- Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
- Welk team zal de wedstrijd winnen?
- Tom is de beste speler van het team.
- Juist zoals Max het voorspeld had heeft onze team verloren.
- Ons team was in opperbeste stemming door de overwinning.
- Het maakt niet uit welk team de wedstrijd wint.