Betekenis van:
tehuis

tehuis (het ~ | meervoud tehuizen)
Zelfstandig naamwoord
  • plek waar je woont; eigen plek waar je je thuis voelt; een eigen plek; honk
"een goed tehuis gezocht voor een jonge hond"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

tehuis
Zelfstandig naamwoord
  • vaste verblijfplaats

Voorbeeldzinnen

  1. Bouwen van tehuis
  2. Diensten van tehuis voor patiënten met psychische stoornissen
  3. in een tehuis waarvan de aanvrager de beheerder, een personeelslid of een medepensiongast is (6)