Betekenis van:
televisie
televisie (de ~ | meervoud televisies)
Zelfstandig naamwoord
- systeem van televisieomroepen
"van de televisie"
"voor/bij de televisie"
Hyperoniemen
televisie (de ~ | meervoud televisies)
Zelfstandig naamwoord
- ontvangsttoestel voor tv-uitzendingen; televisie; toestel voor ontvangst van televisie; (informeel) televisietoestel
"op de televisie"
"voor de televisie hangen/zitten"
Synoniemen
- buis
- kastje
- kijkbuis
- kijkdoos
- kijkkast
- t.v.
- teevee
- teeveetoestel
- televisie-ontvanger
- televisieontvanger
- televisietoestel
- treurbuis
- tv
- beeldbuis
Hyperoniemen
televisie
Zelfstandig naamwoord
- een elektrisch apparaat om bewegende beelden en geluid te ontvangen
televisie
Zelfstandig naamwoord
- het communicatiemedium dat het versturen van beelden en geluiden mogelijk maakt
televisie
Zelfstandig naamwoord
- televisie-uitzending over een onderwerp; programma dat op de tv wordt uitgezonden; uitzending op televisie
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
televisie
Bijwoord
- televisiekijken: ''Hij keek graag '''televisie'''.''
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Bekijk geen televisie!
- Doe de televisie uit alstublieft.
- We keken een baseball wedstrijd op televisie.
- De meeste mensen kijken graag televisie.
- Televisie helpt ons onze kennis te verruimen.
- Kranten, televisie en radio heten massamedia.
- Zet de televisie niet luider alstublieft.
- Er is een televisie in deze kamer.
- Ik heb een tenniswedstrijd gekeken op televisie.
- Ik maak mijn huiswerk, nadat ik televisie heb gekeken.
- Zet de televisie uit. Ik kan me niet concentreren.
- Heb je verleden nacht naar de televisie gekeken?
- Het is tijd dat je stopt met televisie kijken.
- Mijn moeder kijkt s'avonds zelden naar de televisie.
- Speel buiten in plaats van televisie te kijken.