Betekenis van:
teller
teller (de ~ | meervoud tellers)
Zelfstandig naamwoord
- toestel, ingericht om zekere aantallen te tellen
"op de teller"
"de teller aflezen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
teller
Zelfstandig naamwoord
- het getal boven de streep van een breuk
Voorbeeldzinnen
- Teller/noemer
- 71 tot teller 9999;
- Teller voor vervangingsidentificatoren (0 tot 7).
- De teller werd als volgt vastgesteld.
- 72 vanaf teller 10000 tot en met 19999;
- 73 vanaf teller 20000 tot en met 29999,
- Indien de inrichting met een geijkte automatische teller is uitgerust, mogen de vaststellingen van de automatische teller in aanmerking worden genomen voor de fysieke controle van de hoeveelheid.
- Teller assistant recycling machines (geldautomaten voor het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten) (TARM’s))
- Het marktaandeel steeg omdat het verbruik (noemer) meer daalde dan bedoelde invoer (teller).
- Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen voor wegvoertuigen telt 2,5 keer mee in de teller en de noemer.
- Het subsidiebedrag (teller) werd omgeslagen over de totale afzet van het betrokken product in het OT.
- De bevoegde autoriteit kan een intern dossiernummer toevoegen als referentie (bijv. een teller van inkomende post).
- Biobrandstoffen uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosehoudend materiaal tellen dubbel in de teller;
- De lidstaten rapporteren de teller en de noemer als deze niet in het CRF zijn opgenomen.
- (van de twee standaarddeviaties SR en SC moet de grootste in de teller staan).