Betekenis van:
teut
teut
Bijvoeglijk naamwoord
- dronken; beschonken; zat; beschonken; dronken; dronken; beschonken
"mijn vriend was al helemaal teut"
"half teut"
Synoniemen
teut (de ~ | meervoud teuten)
Zelfstandig naamwoord
- iemand die niet opschiet; iemand die treuzelt; iemand die expres treuzelt; zeurende treuzelaar
"wat een ouwe teut!"