Betekenis van:
thee
thee (de ~ | meervoud theeën)
Zelfstandig naamwoord
- de gedroogde bladeren van de theeheester of van andere planten
"een zakje thee"
"losse thee"
Hyperoniemen
thee
Zelfstandig naamwoord
- gedroogde bladeren van de theestruik
thee
Zelfstandig naamwoord
- drank bereid van de bladeren van de theestruik
thee
Zelfstandig naamwoord
- een tas van deze drank
thee
Zelfstandig naamwoord
- (bij uitbreiding) een aftreksel/infusie van eender welke plant of deel van een plant
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Koffie of thee?
- Thee zonder ijs.
- De thee is warm.
- Echte mannen drinken thee.
- Het meisje drinkt thee.
- Drink wat thee.
- Wilt ge koffie of thee?
- Een thee met citroen, alstublieft.
- Ik wil een kopje thee.
- We hebben geen thee meer.
- Willen jullie thee of koffie?
- Ik hou niet van thee.
- Drink je thee of koffie?
- We hebben alleen maar thee.
- Houd je vriend van thee?