Betekenis van:
ticket
ticket (de/het ~ | meervoud tickets)
Zelfstandig naamwoord
- toegangskaartje
"tickets voor [Londen/een sportwedstrijd/Pavarotti]"
"een ticket boeken"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Ik heb geen ticket.
- Uw ticket, alstublieft.
- Waar heeft u het ticket gekocht?
- Het ticket is geldig tot en met maandag.
- Ik heb ze gezegd dat ze me nog een ticket moeten opsturen.
- Als de vliegreis vier uur of langer duurt zonder tussenstops, wordt het tarief van een ticket business class vergoed.
- „ticket”: geldig document dat recht geeft op vervoer of een gelijkwaardig document in immateriële vorm, dat door de luchtvaartmaatschappij, spoorwegonderneming of een erkende agent is uitgegeven of toegestaan;
- „reservatie”: het feit dat de passagier over een ticket of ander bewijsmiddel beschikt waaruit blijkt dat zijn reservatie is aanvaard en geregistreerd door de luchtvervoerscontractant;
- „boeking”: het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs waaruit blijkt dat de boeking door de luchtvaartmaatschappij of de touroperator is aanvaard en geregistreerd;
- beschrijving van de goederen en het referentienummer van de luchtvrachtbrief, het zakje voor de verzenddocumenten, het bagage-etiket, het ticket enz.;
- Een andere verbintenis heeft betrekking op interlining- en speciale pro-rata-overeenkomsten en zal het passagiers mogelijk maken op een bepaalde reis met één ticket heen te vliegen met de partijen en terug te keren met een concurrent of omgekeerd.