Betekenis van:
tijdvak

tijdvak
Zelfstandig naamwoord
  • een begrensd deel van de tijd
"In dat tijdvak zijn de winsten sterk gestegen."
tijdvak (het ~ | meervoud tijdvakken)
Zelfstandig naamwoord
  • als eenheid beschouwde, begrensde tijd
"in een tijdvak"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Tijdvak
  2. Bestreken tijdvak
  3. Type tijdvak
  4. TYPE TIJDVAK
  5. Code tijdvak
  6. 10 Tijdvak van arbeid
  7. Tijdvak 2007/2008
  8. 30 Tijdvak van werkloosheidsuitkering
  9. Type tijdvak (15)
  10. Duur van elk tijdvak
  11. Tijdvak 2004 tot 2006
  12. Tijdvak of ingangsdatum
  13. 20 Tijdvak van ouderschapsuitkering
  14. Type tijdvak (14)
  15. In voorkomend geval, tijdvak: