Betekenis van:
toer

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • rij haaksteken
"een toer haken"

Hyperoniemen

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • tocht te paard, op de schaats of met een voertuig
"een toer maken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • foefje; handigheidje; slimmigheidje; trucje; truc; handigheid; slimme streek; gemene streek; kunstje; handigheid
"een hele toer"
"acrobatische toeren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de slagen waarmee iets gewonden is; winding v.e. touw
"een toer om de lier"

Synoniemen

Hyperoniemen

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • draaiing van een voorwerp om zijn as
"op toeren komen"
"een lp draait op 33 toeren, een single op 45 toeren"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toer (de ~ | meervoud toeren)
Zelfstandig naamwoord
  • beurt; het de beurt krijgen
"ieder op toer"

Synoniemen

Hyperoniemen

toer
Zelfstandig naamwoord
  • iets kunstigs

Synoniemen

Hyperoniemen

toer
Zelfstandig naamwoord
  • opvallende daad; knap stukje werk; spectaculaire activiteit

Synoniemen

Hyperoniemen

toer
Zelfstandig naamwoord
  • een ziekteverwekker die veel kleiner is dan een bacterie

Synoniemen

Werkwoord