Betekenis van:
toga
toga (de ~ | meervoud toga's)
Zelfstandig naamwoord
- ambtsgewaad
"de optocht van de rector en de professoren in toga"
Hyperoniemen
toga
Zelfstandig naamwoord
- kleed gedragen door geestelijken; priesterkleed
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- De vertegenwoordigers van de partijen dienen in toga te pleiten.