Betekenis van:
toneel
toneel (het ~ | meervoud tonelen)
Zelfstandig naamwoord
- ruimte waarop men een voorstelling opvoert
"iets ten tonele voeren"
"van het toneel verdwijnen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
toneel
Zelfstandig naamwoord
- een ruimte gereedgemaakt voor een vertoning of optreden voor een publiek
"Het was maar een klein toneel, maar ze maakten er goed gebruik van."
toneel
Zelfstandig naamwoord
- kunstvorm die gebruik maakt van [1] om een publiek op een schouwspel te vergasten
"Het toneel was altijd al zijn grote liefde geweest."
toneel
Zelfstandig naamwoord
- een schouwspel dat zich ontvouwt alsof het een toneelspel was
"De tonelen die zich na de machtsovername afspeelden zijn nauwelijks te beschrijven."
toneel (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- de kunst van samenstelling en opvoering van toneelstukken
"absurd toneel"
"het toneel in de 16de eeuw"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
toneel
Zelfstandig naamwoord
- overdreven gedoe; aanstellerij; aanstellerij; aanstellerij; aanstellerij; chaotische toestand
Synoniemen
- aanstellerij
- aanstelleritis
- komedie
- komediespel
- kunstenmakerij
- poppenkasterij
- theater
- toneelspel
- circus
- onnatuurlijkheid
Hyperoniemen
Hyponiemen
toneel
Zelfstandig naamwoord
- deel dat van de beschouwer het verst afligt
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wat heeft John op het toneel gezongen?
- Ik werd zenuwachtig op het toneel.
- Entertainmentdiensten dans en toneel
- Bouwen van toneel/platforms
- Aantal bezoeken aan optredens (toneel, concerten, opera, ballet, dansvoorstellingen)
- Binnen het openbaarnutssegment bleef MVM de enige groothandelaar, terwijl in het vrijemarktsegment andere handelaars het toneel betraden.
- Enti pubblici preposti ad attività di spettacolo, sportive, turistiche e del tempo libero (publieke instellingen op het gebied van toneel, muziek, sport, toerisme en vrijetijdsbesteding)